Wie was Merghelynck
Jonker Arthur Merghelynck : een biografie
Arthur Merghelynck werd geboren te leper op 9 maart 1853 als zoon van jonkheer Leopold, schepen van leper en van Elise Carton, dochter van burgemeester jonkheer Henri Carton. De familie Merghelynck was oorspronkelijk een tingietersfamilie afkomstig uit Sint-Joris (Saint Georges) in de streek van Broekburg. De familie kon zich sinds de 16de eeuw opwerken in de administratie van de stad en kasselrij leper en werd op het einde van de 1 8de eeuw in de adelstand verheven.
Aangezien zijn vader was overleden op 24 oktober 1866 en zijn moeder op 31 oktober 1871 werd Arthur op 18jarige leeftijd erfgenaam van een ontzaglijk familiefortuin. Pas 23 jaar oud koopt hij het kasteel van Beauvoorde dat hij zo redt van de sloophamer. Het vervallen geraakte, eind 16de eeuwse kasteel, laat hij helemaal restaureren en herbemeubelen in een typisch Vlaamse stijl. Na de dood van zijn weduwe zou het testamentair geschonken worden aan de Vlaamse Academie die het thans openstelt als museum.
Nog maar pas is het kasteel gerestaureerd of Merghelynck, die nochtans in een imposante herenwoning woonde op de hoek van de Elverdingsestraat en het A. Vandepeereboomplein, laat zijn oog vallen op een ander ‘hôtel’ dat eertijds toebehoorde aan zijn familie, het huidige museum Merghelynck. Het was gebouwd in 1774-1776 door de Rijselse architect Thomas Gombert voor zijn grootvader. We zijn dan in 1892. Hij laat het ‘hôtel’ ook restaureren en geheel herbemeubelen in 18de eeuwse stijl, geheel anders dan het kasteel. Het getuigt van de somptueuze levensstijl die de adel er in die periode op nahield. Hij had er een prachtige collectie porselein die door de Duitsers werd ingepakt in kisten en verzonden werd naar Duitsland. Sindsdien is er geen spoor meer van. Hij ontvangt er zijn vrienden in een schitterend kader, als het ware in een museum. Hij heeft het laten doorgaan als een museum om er bij de leperse politici de aandacht op te vestigen dat ze met hun historisch erfgoed helemaal niets aanvingen. Merghelynck heeft zijn leven lang geageerd tegen de intellectuele nietsnutterij van de heren politici. Het heeft hem zijn leven lang de vijandschap van die groep opgeleverd. Hij zou het na zijn dood dan ook niet schenken aan de stad, maar aan de Académie Royale de Belgique. Merghelynck moet zich waarschijnlijk in zijn graf hebben omgekeerd als onlangs het beheer ervan, via erfpacht, aan de stad leper werd toegekend.
Misschien lijkt het er op dat Merghelynck met een baksteen in de maag geboren werd, maar niets is minder waar. Als hij 24 is publiceert hij al zijn ‘Recueil des généalogies inédites’. En 20 jaar later, hij is ddn 44, ligt zijn ‘Vade-Mecum’ er al. Uitgegeven in Doornik bevat het de inventaris van zijn 555 handschiften over genealogie en geschiedenis. Respectievelijk in 1893 en in 1900 publiceert hij twee werken over zijn ‘hôtel Merghelynck’ met de historiek van het huis en zijn bewoners vanaf 1300. Zijn tweede werk publiceerde hij in 1878 bij E. Gaillard in Brugge en dat haridelde over grafmonumenten in Brugse kerken. In 1882 publiceerde hij een genealogie van de familie Tax naar aanleiding van een schilderij van Elisabeth Parys (echtgenote van ridder Jacques Tax) wat hij kunnen kopen had. Hij publiceerde in 1900-1901 twee volumes Beauvoorde en de streek, hoofdzakelijk over zijn kasteel en zijn bewoners. Uiteindelijk geeft hij in 1902 te leper een brochure uit ‘Souvenir du quatrième centenaire de l’acquisition du droit de cité à Ypres par la famille Merghelynck’. Hierin publiceert hij zijn stamboom en genealogische fragmenten van aanverwante families.
Alles wat hij uitgaf is telkens op een zeer kleine oplage gedrukt (max. 250 exemplaren). Merghelynck verweet A. Vande Peereboom dat hij van zijn Ypriana veel te veel exemplaren had laten drukken om het te kunnen verkopen aan het gepeupel en dat het werk (dat toen 16 fr. kostte) later niets meer waard zou zijn. Merghelynck kon toen niet weten wat een originele Ypriana nu kost…. Het was de bibliofiel Merghelynck aan het woord.
Merghelynck heeft niet alles zelf geschreven of opgezocht. AI in de zomer van 1871 maakte hij kennis met Jules Cordonnier die een fervent genealoog was en die bepaalde reeksen uit het archief heeft gecopieërd voor Merghelynck. Ook Julien Opdedrinck, kapelaan van de St.-Jansparochie te Poperinge, schreef voor Merghelynck zijn ‘Miscellanées Poperinghoises’. Alles tegen betaling, want iedereen die gegevens bezorgde aan Merghelynck kreeg daarvoor een vergoeding. Personeel van Rijksarchieven en van de Burgerlijke Stand verdienden er een aardige stuiver aan.
Merghelynck was van 1888 tot 1897 archivaris van de stad Veurne en vanaf 1892 van de stad leper, waar hij Diegerick opvolgde. Hij vormde er Emile Desagher die hem zou opvolgen in 1897. Zijn werkzaamheden hebben in die archieven geen echte sporen nagelaten. Aan een echte inventarisatie werkte hij er niet, maar hij was integendeel altijd druk bezig zijn eigen verzameling handschriften aan het bijeenschrijven.
Op 20 juni 1895 huwde hij te Wulveringhem de veel jongere Juliana Flyps uit Langemark. Het zou een kinderloos huwelijk worden. Zij was van gewone afkomst en zijn slechte relatie met de leperse bourgeoisie wordt wel eens toegeschreven aan het feit dat hij niet binnen zijn sociale klasse huwde. Maar zoals we hoger al schreven wijten wij die slechte verhouding eerder aan zijn zware uithalen tegen de politici van de stad die omwille van hun lankmoedige houding t.a.v. de zorg om het patrimonium van de stad, de kunstminnende Merghelynck tegen zich in het harnas joegen. Merghelynck had een hevige polemiek gevoerd als lid van de commissie voor monumenten met de leperse burgemeester, senator, ridder & baron Surmont de Volsberghe. Merghelynck liet de hele briefwisseling zelfs uitgeven in 1897 bij de leperse drukker Lambin-Mathée (62 p.. lang). Het werd hem niet in dank afgenomen. Ook de passus in zijn Vade-Mecum over de prostitutie in de stad leper vanaf de middeleeuwen wekte wrevel bij sommige puriteinse bewindvoerders.
Vooral zijn vete met A. Vandepeereboom komt op vele plaatsen openlijk boven in de soms bijtende commentaren die hij geeft op hetgeen Vandenpeereboom had gepresteerd. Merghelynck beschouwde hem als een prutser-historicus die zijn faam helemaal niet waardig was. Hij komt hiervoor openlijk uit in zijn vademecum en dat is vreemd, gezien beide heren toch dezelfde interesse hadden, nl. het verleden van leper.
Ook na de uitgave van zijn Vade-Mecum bleef hij verder werken aan de samenstelling van zijn handschriftenfonds. Hij noteerde de aanvullingen op het werkexemplaar van zijn geannoteerde Vade-Mecum.
Arthur Merghelynck was ook burgemeester van Wulveringhem vanaf 7 februari 1885 en stierf er – uitgeput – op 14 juli 1908, op pas 55-jarige leeftijd. Hij was toen al bijna blind. Zijn vrouw zou hem overleven tot in 1941 , waarna het kasteel van Beauvoorde naar de Academie ging.
Het hôtel zou nog een lange lijdensweg kennen. Tijdens de eerste wereldoorlog werd de inboedel op tijd geëvacueerd en opgestuurd naar het Petit Palais in Parijs. Het gebouw zelf werd verwoest en de heropbouw ervan bleef danig op zich wachten. De franstalige académie had weinig zin om het geheel terug in ere te herstellen niettegenstaande Merghelynck in zijn testament naast het hôtel ook aanzienlijk wat gronden ter beschikking gesteld had aan de académie om te kunnen voorzien in het onderhoud van het museum en conciërgerie.
Na de dood van Merghelynck werd zijn handschriftenverzameling testamentair geschonken aan de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, waar het thans nog altijd ligt. Maar wat is er geworden van zijn bibliotheek die toch aanzienlijk moet zijn geweest en zijn persoonlijk archief dat niet in zijn ‘fonds’ was opgenomen. Dit bestaat wel degelijk want het wordt stelselmatig vermeld in Merghelynck’s handschriften. Een deel is lange tijd bewaard gebleven op het kasteel van Beauvoorde maar we kunnen niet zeggen waar het thans bewaard ligt.